Rouw
maart 2009
Sprekende ogen.
Ze zijn moe, tonen verdriet.
De vrouw besluit een wandeling te maken, het is zulk mooi weer.
Terwijl haar gedachten alle kanten op dwalen, voelt ze een heerlijk verkoelend briesje langs haar gezicht. Maar ze voelt ook haar ogen branden. Ogen, die ondanks dat, toch nog met vreugde kunnen kijken naar de natuur. Naar de vogels, die vandaag allemaal al volop met de lente bezig lijken te zijn.
Zingend, achter elkaar aan kwetterend, takjes verzamelend. Het gefladder ziet er gezellig uit.
De vrouw staat even stil, geniet ervan, glimlacht en loopt verder. Zal ze gaan zitten? Daar, op dat bankje vol in de zon, met uitzicht over de polder?
Vanaf het bankje, genietend van de zonnestralen en de rust, tuurt de vrouw door het riet over het water. Opeens verschijnen twee zwanen voor haar ogen. Ze zijn prachtig, druk badderend en snuffelend aan elkaar. Als vanzelfsprekend vormen hun lange halzen samen een hart. Steeds weer.
De vermoeide ogen zien het. Zien ook hoe de zwanen zich vervolgens groot maken en het water van zich af wapperen. De druppels spetteren in ’t rond en vangen de schittering van de zon. Het ziet er magisch uit.
Plotseling vraagt verdriet om voorrang.
En worden de zwanen troebel.